[Test] Loopkevers ten dienste van de landbouwers en praktijken ten dienste van de loopkevers

Loopkevers ten dienste van de landbouwers en praktijken ten dienste van de loopkevers

Vreemde structuren doken op in de velden van het perceelnetwerk van de BCL-groep. De bedoeling is om na te gaan welke invloed de teeltpraktijken hebben op de mate waarop een perceel tijdens de volledige duur van het voortplantingscyclus loopkevers herbergt. Deze cyclus loopt doorgaans over een heel jaar (ook al zijn er tweejaarlijkse soorten) en bestaat uit een overwinteringsfase in de bodem, in het adultstadium (uitkomen in de zomer) of het larvenstadium (uitkomen in het voorjaar), afhankelijk van de soort van loopkever (figuur 1).
Loopkevers zijn insecten van de familie van de kevers en tellen een honderdtal verschillende soorten; doorgaans worden ze beschouwd als nuttig voor de landbouw. Als algemene predatorsoort houden ze mee sommige schadelijke dieren (naaktslakken, kniptorren, enz.) onder controle en in zekere mate dragen ze ook bij tot het beheer van de adventieve flora, want sommige keversoorten voeden zich uitsluitend met zaden die op de grond zijn gevallen.
Deze insecten kunnen dus zeer belangrijke bondgenoten worden in de overgang naar agro-ecologie! Niettemin verstoren verdichting, bodembewerking, periodes van kale grond en pesticiden de cyclus van tal van loopkeversoorten, die zich daardoor op de bebouwde percelen niet kunnen voortplanten. Dat is met name het geval voor soorten die in het adultstadium overwinteren en hun toevlucht moeten zoeken in de graskanten om de winter door te komen. Op open vlakten met intensieve landbouwpraktijken wordt het aantal loopkevers (diversiteit) beperkt tot enkele overheersende soorten, die wat beheer van schadelijke dieren betreft, weinig efficiënt zijn.

###### Figuur 1. Schematische voorstelling van de voortplantingscyclus van de twee grote categorieën van loopkeversoorten. _###### Carabes cycle été printemps_tableau_FR_NL.pdf

Uit tal van studies is gebleken hoe belangrijk de inrichtingen aan de randen van de velden (graskant, haag, onderhout, enz.) zijn voor de instandhouding van de loopkeverpopulaties, en dat de diensten die de kevers aan de landbouwers verstrekken, des te groter en degelijker zijn naarmate de diversiteit van de op het perceel aanwezige soorten groter is. Op basis van de studies zou ook de hypothese geformuleerd kunnen worden dat agro-ecologischere teeltsystemen – die het leven in de bodem minder verstoren – in combinatie met een dicht ecologisch netwerk dermate aan de interspecifieke diversiteit en de overvloed aan loopkeverpopulatie zouden kunnen bijdragen dat de gewassen op natuurlijke wijze beschermd kunnen worden.
Wel mag niet vergeten worden dat loopkevers van bebouwde percelen houden als ze er voedsel kunnen vinden. Ze zijn zeer vraatzuchtig, zowel in het larvenstadium als in het adultstadium, omdat hun voortplantingscyclus een rijk voedingspatroon vereist, dat voor sommige soorten vooral gevarieerd, voor andere soorten uitermate specifiek moet zijn (loopkeversoorten die van één bepaalde plantensoort leven). Dat betekent dat als een perceel geen naaktslakken bevat, bijvoorbeeld ten gevolge van het gebruik van een slakkenverdelger, de loopkevers zullen verhuizen naar andere omgevingen waar wel veel naaktslakken zitten. Als er in de buurt geen naaktslakken zijn, wordt de populatie sterk uitgedund en zijn er het jaar nadien onvoldoende loopkevers om de naaktslakken onder controle te houden. Hetzelfde geldt voor zaadetende loopkevers: als door onkruidbestrijding alle sporen van adventieve planten verdwijnen, verdwijnen ook alle loopkevers die de zaden daarvan eten. Die vicieuze cirkel in de landbouw, waarbij bioagressoren worden uitgeroeid, moet vervangen worden door een virtueuze cirkel met een matige agro-ecologische beheersing.
Hoe ga je concreet van de ene naar de andere over? Niemand die het weet! Met de groep “BCL”-landbouwers veronderstellen we dat we – door op elk landbouwbedrijf voor de besturing van een hectare te rekenen op de bevoegdheden van de landbouwers, de deskundigen en de onderzoekers – sneller en met meer zekerheid de voor deze overgang noodzakelijke praktische en wetenschappelijke kennis zullen verwerven.
En we hebben redenen te over om dat te hopen! Het INRAE van Dijon stelde bijvoorbeeld vast dat, bij een gelijke biomassa, hoe diverser de soorten adventieve planten op een perceel, hoe minder impact ze hebben op het rendement van de gewassen. In de lijn van die redenering zou een zeer grote diversiteit aan adventieve planten geen of zelfs positieve invloed hebben op het rendement op voorwaarde dat de totale biomassa onder controle blijft en er maar beperkt gebruikt wordt gemaakt van inputs. Of de totale biomassa van adventieve planten onder controle kan worden gehouden, hangt af van de diversiteit aan loopkeverpopulaties die door de teeltpraktijken gegarandeerd kunnen worden.
In het kader van het experiment in het perceelnetwerk met de landbouwers van het Transaé-project, paste het team van het CRA-W, samen met het Laboratoire d’Écologie des interactions et des régulations biologiques van de UcLouvain, zijn follow-upprotocol aan om – los van de nu gekende gevolgen van de inrichtingen aan de rand van de percelen – te bestuderen welke effecten een beperking van de bodembewerking en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen heeft voor de dynamiek waarmee er op het perceel zelf loopkevers opduiken.
Aangezien loopkevers zeer mobiele loopinsecten zijn, kunnen vallen die bestaan uit potjes met zout water en op de grond worden geplaatst, loopkevers vangen die zich binnen een straal van 50 meter bevinden. Daardoor kan geen onderscheid worden gemaakt tussen kevers afkomstig van het perceel en kevers afkomstig van de randen. Daarom moesten we een list vinden om alleen die kevers te vangen die van een bekend deel van het bestudeerde perceel afkomstig zijn. De vallen werden daarom geplaatst in het midden van een zone van 1 m², die van de rest van het perceel wordt afgezonderd door middel van een gladde metalen hoepel van 13 cm hoog die gedeeltelijk in de grond is geduwd (zie foto). Met een tweede val buiten de hoepel kunnen alle loopkevers die op het perceel rondlopen, worden gevat, ongeacht of ze van het perceel zelf of van de boorden afkomstig zijn. De loopkeversoorten worden geïdentificeerd mede dankzij Capucine Dutrieux en Corentin Laroy, die aan de UCLouvain hun eindverhandeling schrijven.
Figuur 2. Uitkomstval op bodembedekking met (niet-)winterharde bedekking van planten die gezaaid werden nadat het graan geoogst werd. Door een metalen hoepel te gebruiken is het mogelijk om alleen die loopkevers te vangen die uitgekomen zijn op de bodem die hij afbakent.

_