[Test] Vroegtijdig tarwe zaaien om biologische en conserveringslandbouw met elkaar te verzoenen

Vroegtijdig tarwe zaaien om biologische en conserveringslandbouw met elkaar te verzoenen

Sinds juni 2017 werkt een vijftiental Waalse landbouwers samen die actief zijn in de biologische landbouw (BL) of in de conserveringslandbouw (CL), om hun praktijken geleidelijk aan te doen convergeren naar een gezamenlijke horizon: landbouw waarbij de bodem niet bewerkt wordt en geen pesticiden worden gebruikt (BCL). Met de steun van het CRA-W en de vereniging Greenotec en door toedoen van de Europese projecten DiverImpact en Transaé realiseren deze landbouwers gemeenschappelijke experimenten. Drie biologische landbouwers onder hen testen momenteel de mogelijkheid om vroegtijdig wintergranen (tarwe of spelt) te zaaien zonder vooraf de bodem te bewerken. Deze vernieuwing heeft een tweevoudige doelstelling: adventieve planten beter beheren door de teelt zelf en de vegetatieperiode te verlengen om de stikstofbronnen die op het einde van de winter bijzonder beperkend zijn, beter te valoriseren.

Door vroeg te zaaien bekomt men nog vóór de winter een goed ingeworteld en dekkend graangewas dat de adventieve planten van de herfst kan beconcurreren. Op het einde van de winter, als de biologische mineralisatie van het stikstof in de bodem nog niet echt op gang is gekomen, heeft het graangewas ook een sterk wortelstelsel en hebben zich in de weefsels (energie- en voedings)reserves opgestapeld, om dan snel beginnen te groeien en zijn voorsprong op de adventieve planten te behouden. Het succes wordt door verschillende factoren bepaald:

  • bij de start van de cultuur moet veronkruiding voorkomen worden door te spelen met de zaaidichtheid en te combineren met vorstgevoelige buurplanten die de concurrentie met de adventieve planten zullen verbeteren;
  • vóór de winter moet vermeden worden dat het blad zich te sterk ontwikkelt, want dat maakt het graangewas gevoelig voor koude en schimmelziekten, door te spelen met de variëteit (uitgesproken wintertype, tolerant) en door te ontbladeren als het wortelschieten volop aan de gang is.

Bij Vincent Renard werd de tarwe op 12 september in halve dosis gezaaid in lijnen met 30 cm afstand van elkaar, om nog te kunnen wieden; de cultuur remde de ontwikkeling van de adventieve planten in de zaailijn af, maar tussen de lijnen in ontwikkelden ze zich vrij sterk en dus was wieden noodzakelijk. Het gewas lijdt wel duidelijk aan bladvlekkenziekte en om die af te remmen, wordt een deel van de testzone sinds 26 september begraasd door schapen, per patch van twee dagen. Op die manier hoopt Vincent de niet-bevroren buurplanten (phacelia, wikke) te verwijderen, de veldboon te doen vertakken en het graangewas te doen uitstoelen. In de referentiestrook, die op 15 oktober werd bezaaid, groeien de adventieve planten duidelijk minder, maar de winterregen heeft de aarde aan het oppervlak dichtgemaakt (leemgrond met slempkorst).

Bij Charles-Edouard Joly en Christian Schiepers (Wanze) werden de graangewassen ten volle gezaaid op 2 september: 180 kg/ha voor de spelt en 100kg/ha voor de tarwe. Het perceel bevat vrij lichte en historisch overbemeste slibgrond. Daardoor veroorzaakten de zaailingen een massieve groei van vogelmuur (Stellaria media), die net als het graangewas snel groeide. Het (zeer dichte) spelt werd aanzienlijk langer, waardoor het de bovenhand kon hebben op de vogelmuur, zonder deze evenwel te verstikken. De (minder dichte) tarwe is beter uitgestoeld, maar wordt sterk beconcurreerd door de vogelmuur. De buurplanten werden eind januari, begin februari echter vernield door de vrieskou. De referentieplanten, die op 25 oktober (spelt) en op 10 november (tarwe) werden gezaaid, begonnen pas eind december, begin januari wortel te schieten. Om de verlenging van de wortelscheuten en de verspreiding van ziektes te matigen, werd van 27 december tot 26 januari geëxperimenteerd met begrazing door schapen op gekruiste stroken, in samenwerking met een veehouder uit de buurt. De schapen verorberden zeer goed de graangewassen, zodat het gebladerte lucht kreeg. Het was echter wel te laat om het wortelschieten weer op gang te brengen. De schapen aten de vogelmuur niet op, maar vertrapten hem, wat het graangewas ten goede kwam, dat het goed doet.

Het experiment van Émilien Rottiers en Elisabeth Simon op het Domaine de Graux werd gerealiseerd op een lastige klei-leemgrond met een sterke groei van overblijvende (distels) en éénjarige adventieve planten (kamille, herik (Sinapis arvensis), ereprijs, guichelheil). Om na de oogst de distels weg te krijgen, profiteerde Émilien van het droge weer, om herhaaldelijk en almaar dieper stoppels onder te ploegen. De eerste spelt en tarwe werden begin september in stof gezaaid. Na felle regen ging de aarde dicht, wat de groei belemmerde en de graangewassen onvoldoende dicht maakte, terwijl de herik en kamille weelderig groeiden. Frezen eind september herstelde het evenwicht cultuur/adventieve planten niet. De tweede zaailing eind oktober was echter een beter succes: op het einde van de winter was de dichtheid van de cultuur correct en waren de adventieve planten minder ontwikkeld.

De resultaten zullen pas te zien zijn bij de oogst, als uit het rendement van elke landbouwer blijkt of hun praktijken zinvol waren. We weten nu al dat we dichter en vroeger zullen moeten zaaien en dat we tijdens het wortelschieten eerder zullen moeten ontbladeren. Verder stellen we vast dat, als we een gemeenschappelijke doelstelling testen door gezamenlijk te innoveren – afhankelijk van de bodemgesteldheid, klimaat en landbouwkundige context van elke landbouwer – dit tot verschillende praktijken leidt, die elk hun gevolgen en resultaten hebben. Als we die praktijken delen in de groep, kunnen er meer mensen uit leren.

Redacteurs: Daniel Jamar, Rodolphe Soumoy van het CRA-W, volgens de waarnemingen van de experimentatoren, Vincent Renard, Christian Schiepers en Emilien Rottiers; met de medewerking van Maxime Merchier en Simon Dierickx van GREENOTEC en van Cyrille Régibeau van het Collège des Producteurs (afdeling schapen).